Cisca Dresselhuys (78) is geboren, maar niet getogen, in Leeuwarden. Toch noemt ze zichzelf graag een Friezin. “Dat is natuurlijk niet zo, ik eigen me iets toe, maar ik vind het leuk om te zeggen.” Jarenlang was ze het boegbeeld van het feministische maandblad Opzij. Beroemd was de rubriek Langs de feministische meetlat, waarin ze bekende mannen interviewde en een cijfer gaf voor hun feministische opstelling. Gelukkig vindt ze het ook niet erg om zelf geïnterviewd te worden: “Ik ben een kletskous”.
Emancipatie en Feminisme
Al op haar twaalfde wist Dresselhuys dat ze journalist wilde worden, al had ze geen idee waar die gedachte vandaan kwam. Drie weken na het behalen van haar eindexamen vertrok ze naar Utrecht, waar ze werd aangenomen bij Trouw. Ze begon als telexiste, later werd ze journalist. Bijzonder, want Dresselhuys was de eerste vrouw op die redactie. De man die haar aannam ging in tegen de hoofdredactie, die vond dat vrouwen niet in de journalistiek thuishoorden; daar kon alleen maar gedoe van komen. Ze zou twintig jaar bij Trouw werken. In 1972 werd het feministische maandblad opzij opgericht en Dresselhuys interviewde de twee oprichtsters. “Bij Trouw was ik degene die over emancipatie en feminisme schreef, het ging over mezelf, dus ik vond het hartstikke interessant.” In 1974 werd ze gevraagd om voor opzij te gaan werken en in 1981 werd ze er hoofdredacteur. “Het was een periode van grote bloei, de tijd van de Tweede Feministische Golf. Ik heb een prachtige, rijke tijd gehad.” Naast haar werk bij Opzij gaf ze lezingen. Ze ging heel graag naar mannenbolwerken als de Rotary en de Lions. “Je kon me geen groter plezier doen. Stond ik in het hol van de leeuw te vertellen waarom feminisme nodig is, waarom hun vrouwen hartstikke gek waren dat ze niet buitenshuis werkten. Menig man liep rood aan.”
Pensioen
In 2008 ging Dresselhuys met pensioen. “In die tijd was het normaal om op je 65e te stoppen. Nu zie je steeds vaker dat mensen doorwerken.” Al deed Dresselhuys dat ook; ze werkt tot op de dag van vandaag. Ze schrijft onder andere voor Nouveau en Argus, een tweewekelijkse uitgave met artikelen en columns geschreven door gepensioneerde journalisten en andere ouderen. Eens in de maand verzorgt ze in haar woonplaats Hilversum een openbaar interview. “Een soort kleinschalige Zomergasten. In maart interview ik Adriaan van Dis. Na de pauze kijken we dan naar de keuzefilm van de gast.
Interviewen loopt als een rode draad door haar leven. “Ja, wat is er zo mooi aan interviewen? Praten met mensen. Als ik geen journalist was geworden, was ik denk ik psycholoog geworden.” Wat haar opvalt is het verschil tussen jongere en oudere mensen. “Oudere mensen hebben echte verhalen, veel meer dan jongeren. En ze zijn meer ontspannen. Jongere mensen maken vaker stampij over de tekst; lieve hemel. Dit moet eruit, dat moet eruit. Wees niet zo bang. Dat doen ouderen nauwelijks, die kunnen beter relativeren.”
Ouder worden
Relativeren is een van de voordelen van ouder worden, vindt Dresselhuys. “Voor de rest zijn die er weinig. Ik schrijf er net een groot verhaal over dat morgen af moet. Ouder worden is moeilijk. Het is zeker niet de leukste tijd. Je verliest veel. Jeugd, schoonheid, werk, vul maar in. Wat stel je daar tegenover? Wat komt er voor die lege plekken in de plaats?” Op de vraag wat het antwoord is, lacht ze: “Dat ga ik nu natuurlijk niet geven. Dan heeft Nouveau straks een tweedehands artikel.”
In 2011 verscheen haar boek Drukker dan ooit, een bundeling van haar interviews uit maandblad Zin met bekende werkende 65-plussers over de fysieke en psychologische meerwaarde van langer doorwerken. “Het geeft je het gevoel dat je erbij blijft horen. Dat geldt ook voor mezelf. Ik ben niet iemand die schelpen gaat verzamelen of marathons lopen. Dat laatste zou trouwens mijn dood worden. Interviewen is wat ik kan, wat ik leuk vind, waarom zou ik stoppen?” Ze begrijpt dat dat voor mensen die altijd met hun lichaam hebben gewerkt misschien niet geldt, want “die zijn versleten”, maar: “Ik interview op een stoel en werk die interviews ook weer uit op een stoel.” Al heeft ze heus hobby’s. “Ik lees veel, kijk graag Netflix en ben kooplustig, maar dat kun je niet hele dagen doen. Toneelspelen zou ik misschien weer kunnen oppakken. Dat heb ik vroeger wel gedaan op amateurniveau.”
Op de vraag of er nog eens een autobiografie of een biografie over haar verschijnt, is het antwoord een stellig ‘nee’. “Het is me wel gevraagd, maar ik heb geen dagboeken bijgehouden. En dan komen ook de minder leuke dingen aan bod, hè? Wat niet goed is gegaan, fricties.”
Boekhandel van der Velde
Nog even terug naar Leeuwarden. Ze komt er af en toe. “Met een vrij reizenkaart van de NS. Dan zoeken we een verre bestemming, om waar voor ons geld te krijgen. Maastricht, Groningen, Leeuwarden. We hebben een keer in zo’n leuk zaakje aan een plein gegeten, met uitzicht op de rechtbank. Mijn man en ik zijn ook naar de tentoonstelling van Alma Tadema in het Fries Museum geweest. Een romanticus, suikerzoet. Ik zou er niet meteen voor uitrukken, maar mijn man wilde er graag heen. En ik ben dol op die mooie boekhandel, Van der Velde. Die heeft een grote ansichtkaartenwand. Ik ben een verzamelaar van mooie ansichtkaarten, die verstuur ik op verjaardagen of bij andere gelegenheden. Toen hebben we op een terras aan het water geluncht. Echt een feest.” ■
Foto: Maarten Kools