Stronttonnetjesschepper is niet het meest smakelijke ambacht in onze serie Vergeten beroep. Wel geeft het aan hoe luxe ons leven tegenwoordig is. Als we naar het toilet moeten, dan zitten we comfortabel en vaak zelfs nog warm ook. Het kleinste kamertje is in veel gevallen een gezellige plek met een kalender om de verjaardagen te onthouden, een tijdschrift voor een momentje rust, verhullende geurstokjes, een wasbakje met handdoekje en zacht toiletpapier met een bloemetjespatroon. Hoe anders was dat vroeger, toen er weinig meer was dan een po, een emmer of een ton.
In de middeleeuwen leegde men inde stad emmers met urine en uitwerpselen in de gracht of in een open goot in de straat. Dat open riool werd een slokop genoemd. Deze manier van lozen stonk niet alleen heel erg, het was ook slecht voor de gezondheid. Op het platteland was het wat gemakkelijker. Daar ging alles gewoon op de mestvaalt.
Ooit reden er wel een stuk of acht tonnenwagens rond in Leeuwarden. Maar dat werd steeds minder. De laatste tonnenman in onze gemeente was Dirk Robijn. Hij haalde in de jaren zeventig nog wekelijks de tonnen op in Leeuwarden en de dorpen er omheen. Robijn stierf in 1979, vlak nadat hij gedwongen was gestopt met zijn werk als tonnenman. Hij was toen nog maar zevenenvijftig jaar oud. ■
Tonnenman Dirk Robijn
Via een familielid van de heer Robijn kregen we een exemplaar in handen van de Friesland Post uit december 1978. Daarin stond een interview met Robijn, geschreven door Hanna Ludwig. Uniek natuurlijk en we delen graag een paar stukjes uit dit bijzondere artikel. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de tonnenman zijn werk echt heel leuk vond.
werd. “De eerste de beste dag kwam ik onder de tonnen, en ik ben er nooit weer vandaan geweest. Het is het mooiste werk, dat je bij de reiniging kunt doen. Een en al vrijheid en je doet er ontzettend veel mensenkennis mee op. Ik zie wel vrouwen op de Nieuwstad lopen, dat zijn dan echte dames, keurig gekleed, keurig opgemaakt, maar bij hen thuis zou ik nog geen bakje thee willen aannemen.”
Aan Robijn wordt gevraagd of hij het werk ook vies vindt. Zijn antwoord is verrassend: “Helemaal niet. Als je baby wat in de luier doet, moet je je er ook mee redden. Nee, ik heb er nooit last van gehad. Wanneer je nou van tevoren altijd in een winkel hebt gestaan, ja, dan zul je er wel niet tegen kunnen, maar ik was zulke dingen gewend. Bij het heiwerk heb ik tot de liezen in de blauwe drek gestaan en dat was natuurlijk ook niet altijd even prettig. Natuurlijk heb ik wel eens een ongelukje, maar dan ga ik direct naar huis en onder de douche, dan kan het me ook niet schelen wat er gebeurt, de rest moet wachten. Ik zet zelf de boel in het water. Mijn vrouw heeft er geen werk van. Ik was ook altijd zelf mijn overalls.”
Dirk bleek ook humor te hebben. Op de opmerking van Hanna “Jullie beleefden natuurlijk wel eens het een en ander” zei hij gevat: “O, nou wilt u verhalen horen over struikelende tonnenmannen en zo. Even kijken, ja, op de Nieuweburen was zo’n vrouw, daar moest de ton altijd van tweehoog komen en hij was altijd te vol. Ik had haar al een keer gewaarschuwd. Ik zei: Als dit zo doorgaat, vallen we nog een keer, u moet wel een beetje zuiniger. Jullie redden je maar, was het antwoord. Een collega van mij wordt op een gegeven moment zo kwaad, toen dat ding weer zo vol was, dat hij hem zo naar beneden trapte, twee trappen af. De ton kwam op de Nieuweburen terecht. Die gangen zagen eruit! Verschrikkelijk. Opnieuw stucadoren, nieuwe vloerbedekking. Dat heeft de gemeente nogal een paar centen gekost.”
Foto’s Dirk Robijn: Friesland Post dec. 1978