Rudy Koopmans (74) is een bokslegende. in 1979 werd hij Europees kampioen boksen in het halfzwaargewicht. tot 1984 bleef hij in tien partijen waarvoor hij werd uitgedaagd overeind: een unieke prestatie. “ik loop niet met mijn borst vooruit, maar ik vind het toch wel knap.” We hebben afgesproken in het enige hotel van Wirdum, een dorp net onder de rook van Leeuwarden. Rudy logeert er bij vrienden. Hij is op zoek naar woonruimte, maar dat valt gezien de huidige woningmarkt niet mee.
Rudy werd in 1948 geboren op de Oosterkade in Leeuwarden. Het gezin bestond uit negen kinderen; zes jongens en drie meisjes. Zijn vader was voordat Rudy ter wereld kwam zeeman en veel weg. Na twee jaar werden de twee kamers op de Oosterkade verruild voor een woning aan de Nieuweburen. Wanneer hij zijn jeugd beschrijft, klinkt dat als een jongensboek. Eentje vol kattenkwaad, dat wel. Zo was school niet aan Rudy besteed. “Ik vond het afgrijselijk. Ik stond regelmatig op de gang en uit verveling deed ik klompen vol water of verwisselde jassen. En dan ging ik ervandoor.” Het leidde er uiteindelijk toe dat Rudy in de zesde klas naar een jeugdkamp werd gestuurd. “We sliepen met zijn twaalven in een hut. Ik was niet te houden. Iedere dag moesten we opmarcheren. Als je dat netjes deed, kreeg je punten. Op een gegeven moment mocht ik daar ook niet meer aan meedoen.”
Armoede
Thuis was het geen vetpot. “Om rond te kunnen komen deed mijn moeder schoonmaakwerk. En ze kocht veel op de pof. Van de groenteboer kreeg ze regelmatig een kist vol vergeelde spruitjes of bloemkool die hij niet meer kon verkopen. Ik had een hekel aan spruitjes en bloemkool, moest er echt van kokhalzen, dus die flikkerde ik soms weg.” Er mocht dan armoede zijn, honger had Rudy nooit. “Er zaten drie groenteboeren in de buurt. Dan liep ik langs en jatte een appel. Of ik klom op het dak van de bakkerij en gapte een brood van de lopende band.”
Talent
“We waren altijd aan het voetballen of vechten.” De ene straat vocht tegen de andere straat. “Buurtlegers”, lacht hij. Geen wonder dus dat hij voetballer óf bokser wilde worden. Het werd dat laatste. “Volgens mijn moeder kon ik beter boksen dan voetballen.” Dat talent zag ook Albert Groen van boksschool B.A.V. Frisia. De school bevond zich in de straat waar Rudy woonde en fascineerde hem mateloos. Zijn oudere broers boksten en zo belandde Rudy er ook. “Het zat boven een sigarenmakerij. Dan moest je een trap op, door een luik en dan stond je in de ring.” De contributie was een gulden; geld dat thuis niet gemist kon worden. “De penningmeester zat me op de huid om te betalen, maar Albert hoorde dat en zei: deze jongen hoeft niet te betalen en mag zo vaak komen trainen als hij wil.”
Levenslessen
Gelukkig maar, want zijn schoolcarrière werd geen succes. Hij stopte na twee jaar met de mulo, na een akkefietje met een leraar. “Hij sloeg me met een stok. Ik pakte een stoel en sloeg hem daarmee op zijn hoofd. Toen ben ik weggerend en nooit meer teruggekomen.” Met vijftien jaar ging hij aan de slag bij Jelle Terpstra, die drie groentezaken had. Van hem heeft Rudy veel geleerd. “Levenslessen, maar ook praktische zaken, zoals autorijden.” Na anderhalf jaar had hij het echter wel gezien – “ik verveelde me” – en er volgde een serie baantjes.
Op zijn achttiende moest hij trouwen en werd hij vader van een zoon. Samen met een vriend ging Rudy naar Amsterdam, waar ze voor de Melkunie aan de slag gingen. “Melk rondbrengen met een vrachtwagen. Het verdiende goed, 225 gulden in de week. Meer dan de 67 gulden die ik in Leeuwarden kreeg.”
Het Duitse avontuur
Ondertussen bleef Rudy boksen. En met succes. Hij werd verschillende keren Nederlands kampioen. In Madrid bokste hij een halve finale, die hij verloor. Maar hij werd opgemerkt door Duitsers, die hem uitnodigden om in de Duitse competitie te komen boksen. Hij kreeg 1500 mark per wedstrijd én een auto. De Nederlandse boksbond was ‘not amused’ met die overstap en schorste hem. Rudy liet het er niet bij zitten en besloot professional te worden. Vanaf dat moment ging zijn carrière snel. Rudy kreeg een manager en een contract voor zes wedstrijden per jaar. “Veel hardlopen en iedere dag trainen. Je wordt pas goed als je elke dag spart.” Hij reisde de hele wereld over: Parijs, Londen, Madrid, Los Angeles, Venice Beach. Om zelf wedstrijden te boksen, maar ook om sparringpartner voor andere boksers te zijn. Een van hen was Cohen, die oefende voor de wereldtitel. “Ik werd naar Parijs gehaald om met hem te sparren. Tot ik hem tijdens een training een keer knock-out sloeg. Voorbij was het Parijse avontuur.”
Europees Kampioen
“In 1978 was ik Europees kampioen voor één dag. De volgende dag werd de uitslag teruggedraaid naar vijftien ronden onbeslist. De scheidsrechter had een punt te veel gegeven. Aldo Traversawas een Italiaan en de scheidsrechter ook. Nog nooit gebeurd in het boksen. Een jaar later sloeg ik hem knockout in de zevende ronde. Ik ben het vijf jaar gebleven.” Rudy bokste in totaal dertien keer om de titel. In 1981 bokste hij voor de wereldtitel tegen Mustafa Muhammed. “Ik verloor door een oogblessure en moest stoppen van de dokter. Ik was zwaar teleurgesteld: maanden keihard getraind en dan zo verliezen…”
KAPOTTE RECHTERHAND
Een kapotte rechterhand dwong hem uiteindelijk om helemaal te stoppen met boksen. Hij bokste nog een wedstrijd met zijn linkerhand, maar daarna was het toch echt afgelopen. Om zijn hand te herstellen, die hij twee jaar lang niet kon gebruiken, werd er bot uit zijn heup in zijn hand aangebracht. Ook heeft hij nieuwe pezen in zijn schouder. Rudy heeft zoveel verhalen dat je gemakkelijk een biografie over hem zou kunnen schrijven. Maar dat wil hij niet, hoewel hij meerdere keren is benaderd. “Dan zou ik mensen pijn moeten doen en dat wil ik niet.” En dus blijft het bij interviews. “Ik heb veel geleefd. Veel vrouwen gehad ook. Ik was onder andere getrouwd met Miss Holland.” Zijn huidige vrouw woont in Brazilië. Op de vraag hoeveel kinderen hij heeft, antwoord hij vaag: “Geen idee.” Wat hij wel kwijt wil, is dat hij vier achterkleinkinderen heeft. Ondanks het feit dat hij de hele wereld heeft gezien, wil hij niet weg uit Nederland. “Ik verloochen mijn roots niet.” Aan het einde van het gesprek wil ik de rekening betalen, maar dat wil hij beslist niet. De blik die hij me toewerpt is staalhard. Het is dezelfde blik waar hij zijn tegenstanders op trakteerde, stel ik me zo voor.