De winter is ten einde. Het was zacht en nat, met een vleugje sneeuw en ijs. De echte fanatieke schaatsers hebben wellicht een paar streken op het ijs gezet, maar een Elfstedentocht was (weer) heel ver weg. Het enige dat we kunnen doen is genieten van de verhalen over eerdere tochten. En die zijn de moeite van het delen waard! De komende dagen vind u de verhalen van Jaap, Emiel, Yme, Jemke, Klaas en Gerry over hun ervaring met een Elfstedentocht die ze hebben gereden.
Jemke Visser
Reed de Elfstedentocht twee keer in 1985,1986 en 1997.
Jemke over de Elfstedentocht van 1997:
It giet oan, voor de derde keer. De veemarkt in Leeuwarden werd verbouwd. De start vond daarom plaats in een grote noodtent, waar de geur van vee nog hing. We lieten ons gewillig in vakken loodsen. Schoenen? Gooi maar neer, dat zagen we vanavond wel en anders maar niet.
“Zet ‘m op mannen!” riep Erica Terpstra, alsof er geen vrouwen meededen. Met de ijzige wind in de rug en de diepe duisternis voor ons, waaiden we naar Sneek. In Sloten en Balk knusse wintertafereeltjes. Via een schilderachtige Luts, waar de ijzige wind nauwelijks merkbaar was, gleed ik ontspannen naar Galamadammen. Daar, voort geblazen door de nu weer stevige wind en aangemoedigd door een groepje vrolijke jonge meiden, kon ik flink vaart maken. En dus reed ik in een scheur; de skibril slierde een eind voor mij uit over het ijs.
In Stavoren kwam ik weer redelijk bij m’n positieven. Alles zat nog op zijn plaats, de pijn trok weg en niets wees verder op blijvend letsel. “Hou er rekening mee, dat het nu pas begint”, zeiden ze bij het stempelhokje. “Als je moe bent kun je beter nu stoppen.” Meerdere schaatsers luisterden naar die raad.
Na Workum sloot ik me aan bij een groepje van een man of acht. Afwisselend op kop, dat werkte goed, want de harde tegenwind deed zich flink gelden.
Halverwege Bolsward was de groep meer dan verdubbeld. Ik werd lekker meegezogen, totdat het mijn beurt was om op kop te rijden. Ik gluurde over mijn schouder en ontwaarde een immens lange sliert achter mij, de staart was niet eens te zien.
In Harlingen kon ik vlak bij mijn huis enige woorden met mijn huisgenoten wisselen:
“Zwaar?” “Ja, nogal …” “Haal je het wel, denk je? “ “Ik doe mijn best… “ “Je gaat wel door?” “Natuurlijk, gaat hij door“, zei mijn jongste zoon.
Het passeren van Franeker bracht een ervaring die altijd bijblijft: vanuit de stilte van de bevroren landerijen met voortploeterende toerrijders, klonk gestadig aanzwellend feestlawaai.
“Sil ik dizze tekken even om jo skouders lizze, oars skypje jo noch kjeld.”
Een sociaal voelende Dokkumer maakte aanstalten om een grote geruite deken om mijn schouders te draperen. Ik dacht aan de rechtstreekse uitzending, die uiteraard ook door het thuisfront werd gevolgd. “Kijk daar zit hij, met een deken om…het is niet goed met hem.” “Nee, nee, net nedich, net kâld en ek noch net wurch”.
Op het laatste stuk voor de Bonkevaart belandde ik volslagen verblind door de finish- televisielichten voor de vierde keer in de walkant. Deze keer in een struik, zodat ik een fraaie schram over m’n gezicht opliep. Na afloop moest ik van het ijs de wal op: het kostte haast meer inspanning dan het hele laatste stuk. Terug in het FEC ging ik zonder al te veel illusies op zoek naar mijn schoenen. Ik zag ze in de eerste de beste berg schoenen meteen liggen. Hoe was het mogelijk!